
Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Stadskanaal 2021
Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Stadskanaal 2021
De burgemeester van de gemeente Stadskanaal:
gelet op artikel 151d Gemeentewet;
gelet op artikel 2.1.1.4 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Stadskanaal 2008;
gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht
gelet op Wet aanpak woonoverlast
Beleidsregel Wet aanpak woonoverlast gemeente Stadskanaal 2021
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
-
1.
ernstige en herhaaldelijke hinder: overlast, in welke vorm dan ook, die naar algemene maatstaven in het maatschappelijk verkeer als ernstig valt te kwalificeren, zo mogelijk gestaafd met feitelijke gegevens op basis van waarnemingen, al dan niet in combinatie met metingen, en die herhaaldelijk wordt veroorzaakt
- 2.
- 3.
- 4.
- 5.
- 6.
Hoofdstuk 3. Procesbeschrijving
Het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel verloopt langs een aantal stappen.
1. Vaststellen, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast
Meldingen die bij de gemeente binnenkomen worden geverifieerd, al dan niet door of met behulp van politie, buitengewoon opsporingsambtenaren of andere partijen die betrokken zijn bij de aanpak van woonoverlast. In geval van huurwoningen is een rol weggelegd voor de woningcorporatie. Het is belangrijk om de precieze aard en omvang van de woonoverlast vast te stellen. Naar verwachting zal slechts bij een deel van de meldingen van woonoverlast sprake zijn van “ernstige en herhaaldelijke woonoverlast” als bedoeld in artikel 2.1.1.4, eerste lid, APV.
2. Dossiervorming / feitenmateriaal
Om effectief te kunnen ingrijpen in geconstateerde gevallen van “ernstige woonoverlast”, in de zin van artikel 2.1.1.4, eerste lid, APV zal een dossier moeten worden aangelegd. Hierbij kan gedacht worden aan klachten, meldingen, concreet omschreven waarnemingen, registraties en (sfeer)rapportages, de contactgegevens van betrokken bewoner(s), omwonenden en (professionele) partijen en instanties, gespreksverslagen, beoordelingen en evaluaties en adviezen van bij de bestrijding van woonoverlast betrokken partijen. De gemeente voert de regie en ziet erop toe dat het noodzakelijke overleg met betrokken personen en instanties plaatsvindt, eventueel via het Zorg en Veiligheidshuis Groningen.
Het beschikken over een deugdelijk dossier en dossieropbouw vormt een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtmatige toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid van artikel 2.1.1.4, tweede lid, APV.
3. Verkenning en inventarisatie mogelijke interventies en maatregelen
Met het oog op het de-escaleren, normaliseren en tegengaan van de geconstateerde “ernstige woonoverlast” zal vervolgens, rekening houdend met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit én met de specifieke kenmerken van de voorliggende casus, worden bekeken welke interventies of maatregelen in het concrete geval het meest geschikt zijn om in te zetten.
Daarbij geldt in beginsel een voorkeursvolgorde, waarbij een volgende interventie pas aan de orde is indien de aanpak van de overlastsituatie met toepassing van andere wettelijke instrumenten niet mogelijk is of niet effectief is gebleken én een eerdere, minder ingrijpende interventiemaatregel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Op hoofdlijnen geldt daarbij een opbouw van ‘licht naar zwaar’:
- 1.
-
2.
Een op schrift gestelde ‘officiële waarschuwing’ van de burgemeester in de vorm van een vrijwillige gedragsaanwijzing waarbij wordt gewezen op de bevoegdheid tot het geven van een (met een dwangsom versterkte) gedragsaanwijzing of het opleggen van een last onder bestuursdwang indien overtreding van de zorgplicht niet wordt beëindigd.
- 3.
4. Daadwerkelijke inzet van maatregelen of het geven van een gedragsaanwijzing
Bij de eerste stappen ter bestrijding van de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ – kort gezegd: het informele, althans op vrijwillige basis gelegde, contact met de betrokken bewoner(s) en het geven van een ‘officiële waarschuwing’ – geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure.
Bij de toepassing van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing zal de betrokken bewoner als belanghebbende op grond van artikel 4:8 van de Awb in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Hierbij zal standaard een begunstigingstermijn van twee weken worden aangehouden, waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Rekening houdend met die zienswijze zal de burgemeester besluiten de gedragsaanwijzing al dan niet (of in gewijzigde vorm) op te leggen. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht, welke begunstigingstermijn daarvoor geldt en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. De last zal zijn afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval, waarbij belangrijk is dat het in het vermogen van de betrokkene moet liggen om tijdig aan de last te kunnen voldoen.
Voor zover gekozen wordt voor een gedragsaanwijzing zal deze in beginsel de juridische vorm van een last onder dwangsom aannemen. In voorkomende gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld wanneer de vereiste spoed zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom en direct optreden van overheidswege (in de vorm van de toepassing van bestuursdwang) is vereist of indien op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet of niet voldoende effectief zal zijn. In die gevallen kan meteen worden gekozen voor een last onder bestuursdwang.
Uit de hiervoor beschreven wijze van het inzetten van het instrumentarium vloeit voort dat de wisselwerking tussen zorg en veiligheid essentieel is om casuïstiek adequaat aan te pakken. Bij multidisciplinaire casuïstiek kan het Zorg en Veiligheidshuis Groningen worden ingezet, voor zover die al niet betrokken zijn.
Het tijdelijk huisverbod (artikel 151, derde lid, Gemeentewet), waarbij een bewoner tien dagen de toegang tot de woning wordt ontzegd, geldt als “ultimum remedium”. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding wordt het verbod verlengd tot maximaal vier weken.
De casus wordt gemonitord in het Openbare Geestelijke Gezondheidszorg(OGGZ) overleg.
Hoofdstuk 4. Afwegingen aanpak overlastsituatie
Artikel 6. Ontoerekeningsvatbaar
-
1.
Bij de keuze van de wijze waarop een overlastsituatie wordt aangepakt, wordt in eerste instantie rekening gehouden of de overlastgever(s) kamp(t)(en) met verward gedrag. Het gaat om mensen die grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade berokkenen.
- 2.
-
3.
De gemeente ziet toe op de belangen van de omwonenden. Indien de frequentie en de intensiteit van de overlast, eventueel in combinatie met risico’s voor omwonenden, dusdanig groot zijn dat de veiligheid in het geding is en er geen andere mogelijkheden meer zijn, kan de burgemeester een gedragsaanwijzing opleggen.